introductie

De nieuwe Waterwet heeft het beoordelen en ontwerpen van de dijken flink veranderd en dat gaat ook op voor de ontwikkeling en het beheer van de rivieruiterwaarden.

Vegetatie in de uiterwaarden wordt gekapt en gemaaid om centimeters opstuwing te voorkomen. Opstuwing vergroot immers de overstromingskans. Maar hoe groot is dat effect  eigenlijk?

Met de nieuwe veiligheidssystematiek is opstuwing uit te drukken in extra dijkversterkingskosten om in 2050 aan de Waterwet te voldoen. Uit onderzoek door HKV voor deze productie blijkt dat opstuwing door riviernatuur relatief weinig kost aan extra dijkversterking.

Met meer opstuwing kan de biodiversiteit omhoog en kunnen de beheerkosten omlaag. Bovendien geeft het meer vrijheid voor uiterwaardontwerp en beheer, voor bijvoorbeeld obstakels in de uiterwaarden.

Binnen de Waterwet op zoek naar een nieuwe balans tussen veiligheidsbeheer, dijkversterking en uiterwaardinrichting.

Een Flows productie in samenwerking met
WWF, ARK, HKV en Stroming

SAMENVATTING

Tot 2050 staan er projecten op de rol van 300 tot 400 miljoen euro per jaar in het Hoogwaterbeschermingsprogramma, en 50 tot 100 miljoen voor natuurontwikkeling in en rond de grote wateren. Het Rijk wil wateropgaven beter integreren met elkaar en met ruimtelijke kwaliteit. 

Het Wereld Natuur Fonds, ARK Natuurontwikkeling, Bureau Stroming en Flows Productions zien een kans voor integratie tussen veiligheid en natuur. 

Langs de grote rivieren vindt opstuwing plaats door dynamische natuur (natuur die zich zonder beperking door hydraulische ruwheidseisen mag ontwikkelen). Deze opstuwing is te beperken door veiligheidsbeheer (maaien en kappen), maar ook op te vangen met de dijken

Levende rivieren bieden ruimte voor hoogwater én ruimte voor riviernatuur. De kunst zal zijn om tussen 0 en 50 centimeter opstuwing slim in te passen tussen de dijken: tegen zo min mogelijk meerkosten en met zo veel mogelijk baten.

Voor het hele rivierensysteem kost in een eerste benadering met een slimme inpassing gemiddeld (niet-uniform) 20 centimeter extra toegestane opstuwing minder dan 100 miljoen euro tot 2050 (discontovoet 3 %).

Deze lage kosten zijn te verklaren door onbenutte ruimte in het sterk gefragmenteerde dijkensysteem. Deze ruimte komt vrij nu niet meer de waterstanden maar de faalkansen centraal staan en de sterkteopgave de hoogteopgave domineert. Op dit moment wordt de waterstand overal zo laag mogelijk gehouden, ook al is de bijdrage daarvan aan de faalkans maar klein.

De eerste baat is de biodiversiteit: die neemt toe als uiterwaardnatuur zich minder beperkt door veiligheidsbeheer mag ontwikkelen. Met gemiddeld 10 tot 25 centimeter extra toegestane opstuwing over alle bovenrivieren (exclusief de Maas) is een eerste schatting 5.000 tot 10.000 hectare extra dynamische natuur.

Ten tweede zullen de kosten voor het veiligheidsbeheer relatief afnemen als er minder veiligheidsbeheer nodig is. In een eerste benadering lijkt een besparing van 100 miljoen aan beheerkosten mogelijk (discontovoet 3 %), als het totale areaal riviernatuur tot 2050 toeneemt van 40 tot 70 % en het areaal dynamische riviernatuur van 2 tot 20 % (beide ten opzichte van 45.500 hectare uiterwaarden, exclusief Maas en Biesbosch).

Ten derde betekenen minder strenge eisen voor veiligheidsbeheer meer vrijheid voor ontwerp en beheer van uiterwaarden en dus meer ruimtelijke kwaliteit. Momenteel is opstuwing alleen toegestaan door dit te compenseren door een vergraving of obstakelverwijdering en dat drukt een grote stempel op de ruimtelijke inrichting.

Voor implementatie van Verticale Ruimte voor de Rivier spelen de nu lopende dijkversterkingen een bepalende rol, vooral langs de Waal.

Zowel de kosten als de baten liggen in de orde van slechts enkele miljoenen per jaar, voor 45.500 hectare uniek Nederlands landschap. Het debat zou dus vooral over niet-monetaire waarden moeten gaan:  biodiversiteit en ruimtelijke kwaliteit.

RESULTATEN

01. Wat kost 10 centimeter opstuwing tot 2050?

Dit is in een eerste benadering berekend met Okader, een rekeninstrument met 16 dijkentypes en de kruinhoogtes van alle rivierdijken.

Okader bepaalt faalkansen door onvoldoende hoogte of sterkte per dijktype bij een gegeven set waterstanden. De hele set statistisch bij elkaar opgeteld levert de totale faalkans en die vergeleken met de wettelijke overstromingsnormen geeft de versterkingsopgave. Deze opgave vertaalt Okader in kosten met Koswat; een stedelijke dijk versterken kost bijvoorbeeld meer dan een landelijke dijk. Een dijktraject wordt in Okader in een vaste volgorde tot 2050 versterkt voor waterstanden die verwacht worden tot 50 jaar na de versterking. Okader gebruikt hiervoor het klimaatscenario W+ van het KNMI. De uitvoer van Okader bestaat uit faalkansen, versterkingsopgaven en versterkingskosten; per dijkvak, dijktraject, riviertraject, riviertak of alle riviertakken bij elkaar.

10 centimeter opstuwing op alle riviertakken is een getal om het gesprek over Verticale Ruimte voor de Rivier mee te openen. In de tabel hieronder staan de absolute meerkosten en de relatieve meerkosten voor 10 centimeter opstuwing op alle riviertakken: 71 miljoen euro in totaal, gemiddeld 1,7 % extra. Dit geldt met een discontovoet van 3 % voor dijkversterkingen gerealiseerd tot 2050, dus is ongeveer 3,5 miljoen euro per jaar zonder discontovoet. In totaal is (met discontovoet) bij 61 % van de dijken 10 centimeter opstuwing in te bouwen voor minder dan 0,1 miljoen euro per kilometer, bij 24 % tussen 0,1 en 0,3 miljoen en 15 % meer dan 0,3 miljoen.

Als alle dijken perfect “uitgelijnd” zouden zijn op de Waterwet, zou overal 10 centimeter opstuwing niet 71 miljoen euro extra kosten, maar meer dan 300 miljoen. Hoe zit dat? 

Rivier-lengte (km)Dijkversterkingskosten zonder opstuwing (M€)Extra dijkversterkingskosten door 10 cm opstuwing (M€)
Totaal Per kilometer
Bovenrijn55835,20 %0.6
Waal1021.687211,20 %0.21
Pannerdens kanaal1213775,10 %0.58
IJssel125528112,10 %0.09
Nederrijn-Lek951.750291,70 %0.31
Totaal3394.160711,70 %0.21

Dijkversterkingskosten zonder en met 10 centimeter opstuwing. De kosten per rivierkilometer vallen op de IJssel en de Lek lager uit vanwege de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Uniform 10 centimeter opstuwing geeft een eerste beeld – als opstuwing slim variëert tussen 0 en 50 centimeter is gemiddeld meer opstuwing te realiseren tegen minder kosten. Klik hier voor de achtergrondrapportage door HKV lijn in water.

02. Hoe is de “onbenutte ruimte” te verklaren?

Ongeveer de helft van de huidige rivierdijken zijn momenteel hoger dan wettelijk vereist in 2050. Bij die dijken heeft opstuwing geen invloed op de hoogteopgave en weinig invloed op de sterkteopgave.

De relatieve invloed van een hogere waterstand op de meeste sterkteopgaves is klein. Een pipingberm bijvoorbeeld hoeft voor een waterstandsverhoging van 10 centimeter maar zo’n 2 à 3 meter breder te zijn. De meeste dijken die wél een hoogteopgave hebben, hebben óók een sterkteopgave. Dan is het vaak zo, dat de totale versterkingskosten zo hoog zijn, dat 10 centimeter extra hoogte in de kostenfuncties weinig verschil uitmaakt, vooral omdat de initiële kosten een groot deel uitmaken van de totale kosten.

De kaart hieronder laat zien hoe de meerkosten van 10 centimeter opstuwing gespreid zijn. Hoge kosten (in rood) betekenen meestal dat dijken zonder 10 centimeter opstuwing  géén hoogteopgave hebben, en met 10 centimeter wél. Bij die grensgevallen verandert de dijkversterkingsopgave zodanig dat er wel flinke meerkosten zijn voor 10 centimeter opstuwing.

 

Toename in versterkingskosten per kilometer volgens Okader. In miljoenen euro’s, teruggerekend vanuit de jaren tot 2050 tegen een discontovoet van 3 %. Klik hier voor het technisch rapport door HKV lijn in water.

OPSTUWING NU

03. Opstuwing is toch heel gevaarlijk?

Het gevaar van opstuwing moet bezien worden in de context van het overkoepelende veiligheids- en natuurbeleid.

In de vorige eeuw waren vrijwel alle uiterwaarden (45.500 hectare begroeid gebied, exclusief de Biesbosch) kortgehouden landbouwgebied. De opstuwing die er was werd vooral veroorzaakt door terpen, zomerkades en door sedimentatie in de uiterwaarden. In de jaren ’90 begon de eerste natuurontwikkeling, vooral vanuit de Ecologische Hoofdstructuur en het programma Nadere Uitwerking Rivierengebied (1995-2020, totaal 6.700 hectare natuurontwikkeling op de bovenrivieren inclusief de Maas). Omdat achterstallig beheer later te veel opstuwing begon te veroorzaken werd het Programma Inhaalslag Stroomlijn opgezet, dat het veiligheidsbeheer van de uiterwaarden centraliseerde (2004-2018, totaal 975 hectare gesnoeid en gekapt). Ruimte voor de Rivier draaide om waterstandsdaling door rivierverruiming en realiseerde ook natuur, binnen een rivierkundig haalbare bandbreedte (2005-2015, de PKB beoogde 1.800 hectare natuurontwikkeling inclusief de Noordwaard). In het Deltaplan Grote Rivieren (1995-2000) werd 685 kilometer dijken (van 1.800 kilometer, inclusief het IJsselmeer) versterkt, in Ruimte voor de Rivier 84 kilometer, in totaal 42 % (inclusief het IJsselmeer).

In de samenhang tussen deze programma’s, dus tussen natuurontwikkeling, rivierverruiming, veiligheidsbeheer en dijkversterking, stonden waterstanden centraal.  De Ruimte voor de Rivier projecten realiseerden pieken van 10 tot 20 (lokaal tot 80) centimeter waterstandsdaling, Stroomlijn 5 tot 10 centimeter. De dijkversterkingen moesten bescherming bieden tegen een extra waterstandsstijging van 40 tot 60 centimeter.

Dijkverbetering, rivierverruiming en veiligheidsbeheer zijn alle drie manieren om te voldoen aan de de wettelijk vastgelegde normen voor waterveiligheid. De een is te verkiezen boven de andere op grond van kosten en voordelen of nadelen, zoals natuurontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit.

Inmiddels gaat het niet meer om waterstanden maar om faalkansen van de dijken. Dat betekent ook een nieuwe bril voor de relatie tussen veiligheid en veiligheidsbeheer: het gaat niet meer om opstuwing zelf maar om de bijdrage van de opstuwing aan de faalkans.

Het is niet te zeggen wat gevaarlijker is: opstuwing, een zwakke dijk of een krap rivierprofiel. Het is gevaarlijk als de overstromingskans afwijkt van de wettelijke norm, en dat volgt uit het samenspel tussen de drie. De kunst is, om ze slim te combineren.

04. Is opstuwing niet beter waterstandsneutraal te compenseren met nevengeulen?

In het Rivierkundig Beoordelingskader voor ingrepen in de Grote Rivieren staat dat er “geen waterstandverhoging op de as van de rivier bij de afvoeren uit de Hoogwaterreferentie is toegestaan”.

(Met in een voetnoot dat “in de praktijk een waterstandsverhoging tot 1 millimeter in de as van de rivier [wel] kan worden toegestaan”.) Daarom is momenteel de meest gekozen aanpak voor het toestaan van vrije begroeiing om dit waterstandsneutraal te combineren met een uiterwaardvergraving zoals een nevengeul, of met het verwijderen van een obstakel zoals een zomerkade. Dit gebeurt op dit moment bijvoorbeeld veel bij projecten vanuit de Kader Richtlijn Water (KRW). Uiterwaardontwerpers moeten hun ontwerp door rivierkundige bureaus laten doorrekenen in vaak meerdere rondes (op de millimeter, dus).

Waterstandneutraliteit is een zwaarwegend ruimtelijk uitgangspunt, maar geometrisch gezien niet efficient: een dijkverhoging geeft met hetzelfde grondverzet 10 keer meer afvoercapaciteitsverhoging dan een nevengeul (bij een 500 meter brede uiterwaard en een 50 meter brede dijk).

In Ruimte voor de Rivier en Nadere Uitwerking Rivierengebied zijn met uiterwaardvergravingen centimeters veiligheidswinst (waterstandsdaling) gerealiseerd, die gedeeltelijk zijn opgevuld met begroeiing (waterstandsstijging). Het Q-team van Ruimte voor de Rivier schreef in hun jaarverslag 2008 dat ‘klemmende hydraulische taakstellingen (…) een zeer gladde afwerking van het maaiveld’ vergden en constateerden ‘weinig ruimte voor herstel en ontwikkeling van natuur’. Later bleek bovendien dat nevengeulen primair voor de waterveiligheid ecologisch gezien vaak te diep zijn.

Met dit alles rijst de ongemakkelijke vraag of de uiterwaardvergravingen van Nadere Uitwerking Rivierengebied en vooral Ruimte voor de Rivier wel het optimale samenspel tussen natuur en veiligheid bieden zoals zo vaak geroemd in binnen- en buitenland. In ieder geval is een paar decennia een heel redelijke periode om gezamelijk te leren en vandaaruit verder te ontwikkelen.

Een nevengeul is vooral goed voor aquatische natuur, begroeiing voor terrestrische natuur. Een gezonde rivier heeft beide nodig. Ook dijken kunnen overigens begroeid zijn met waardevolle vegetatie en dienen als hoogwatervrij terrein voor amfibieën, zoogdieren en insecten.  Niet alleen voor de veiligheid, ook voor de natuur geldt dat het gaat om een slim samenspel tussen uiterwaardvergravingen, begroeiing en dijkversterking.

ARK Natuurontwikkeling en WWF zetten zich in voor robuuste natuur, waar dynamische natuurlijke processen een grote rol spelen en weinig ingrepen nodig zijn, bijvoorbeeld in de Gelderse Poort.

Om waterstandneutraal te blijven worden er hier geen natuurlijke, maar onnatuurlijke obstakels verwijderd, zoals ophogingen en kades die niet meer in gebruik zijn. Met hun natuurlijke graasgedrag vertragen bevers, paarden, runderen en in de toekomst hopelijk ook herten op natuurlijke wijze de groei van struiken en bomen. Van het diverse ooibosrijke landschap dat hierdoor ontstaat profiteren vervolgens dieren die thuishoren in een uiterwaard, zoals de zeearend en wellicht in de toekomst weer de zwarte ooievaar.

De randvoorwaarde om waterstandsneutraal te moeten blijven, of opstuwing toe te mogen staan, is een essentiële randvoorwaarde voor keuzes over obstakelverwijdering, natuurlijke dynamiek en beheer.

OPSTUWING STRAKS

05. Waar is dynamische riviernatuur mogelijk en gewenst?

Bij de juiste abiotische omstandigheden veranderen open uiterwaardlandschappen meestal in een successie van halfopen landschappen met een flink aandeel struweel richting zachthout- en hardhoutooibos.

Ooibossen en dynamische riviernatuur geven de climaxvegetaties van het rivierengebied. Zoals te zien in de vegetatielegger van Rijkswaterstaat bedraagt het areaal ooibos momenteel slechts 2 % van de uiterwaarden: 1.000 hectare, meestal gelegen in de stroomluwe delen, sterk versnipperd in eenheden van vaak maar enkele hectares; in een natuurlijk riviersysteem kan dit oplopen tot 35 %. De Natura2000 natuurdoelen voor hardhout- en zachthoutbossen vragen daarom eenheden van minimaal 250 hectare. De Nederlandse Bossenstrategie wenst 2.000 hectare rivierbos in totaal en de Programmatische Aanpak Grote Wateren is op zoek naar 7.500 hectare, verdeeld over hotspots van duizenden hectares groot (opstuwing 15 tot 20 centimeter) met daartussen corridors (weinig opstuwing) en stepping stones (redelijke opstuwing); ingevuld met een afwisselend palet van graslanden, ruigtes en ooibos (in een verhouding afhankelijk van de toegestane opstuwing).

Belangrijke variabelen voor de biodiversiteit zijn de overstromingsduur, het bodemtype en de omvang van arealen die zich vrij mogen ontwikkelen. Hardhoutbossen ontstaan vooral op hoge delen die minder dan zo’n 10 dagen per jaar overstromen, zachthoutbossen in lage vochtige delen die tot 100 dagen per jaar overstromen. Het Essen-Iepenbos, dat in Nederland vrijwel helemaal is verdwenen, groeit vooral in de zone die zo’n 10 tot 30 dagen per jaar overstroomt. Het bodemtype bepaalt welke andere plant- en boomsoorten deze bostypen vergezellen. In arealen van tientallen hectares of meer is de variatie aan lokale omstandigheden groot en dit zorgt voor een toename in de biodiversiteit. Om uitwisseling van soorten tussen bosgebieden mogelijk te maken moeten deze niet verder dan enkele kilometers uiteen liggen.

Waar zijn deze gebieden te vinden? Momenteel alleen aan de randen van grote uiterwaarden, ver buiten de snelste stroombanen van de rivier. Bij meer toegestane opstuwing mogen bossen opschuiven richting de stroombanen in het winterbed en zijn grotere arealen mogelijk. Langs de grote rivieren zijn ongeveer de helft van alle uiterwaarden voldoende groot om ruimte te creëren voor dynamische riviernatuur in substantiële eenheden. Als op 20 % van de grote uiterwaarden (exclusief de Biesbosch) vrije natuurontwikkeling wordt toegestaan, levert dat in 2050 bijna 5.000 hectare dynamische riviernatuur en ooibos.

Vanuit veiligheidsperspectief wordt wel gevreesd dat ruimte voor vrije ontwikkeling riviernatuur oplevert met zo’n hoge belevingswaarde en zo’n hoge ecologische kwaliteit, dat er daarna veel weerstand ontstaat om het wellicht ooit weer weg te halen. Uit deze vrees blijkt omgekeerd nu juist de sterke maatschappelijke waardering voor dynamische riviernatuur!

06. Wat zijn de kosten en de baten?

De kosten en de baten zijn te benaderen op het schaalniveau van de uiterwaard (enkele kilometers), het riviertraject (enkele tientallen kilometers) en het gehele rivierensysteem (enkele honderden kilometers).

Hoe uitgestrekter de gewenste opstuwing (volgens een stuwkromme), hoe hoger de schaal van de benadering moet zijn.

De enige kostenpost is de extra dijkversterking. Okader berekende 71 miljoen voor 10 centimeter uniforme opstuwing op alle bovenrivieren tot 2050, bij een discontovoet van 3 % (zie vraag 1). In grote uiterwaarden zijn per eenheid natuur de dijkversterkingskosten veel lager dan langs delen van de rivier met een krap profiel. Opstuwing is vooral te realiseren waar de dijkversterkingskosten gunstig zijn. Daarom moet niet-uniforme opstuwing van 0 tot 50 centimeter en gemiddeld 15 centimeter haalbaar zijn voor minder dan 100 miljoen euro tot 2050.

De eerste batenpost is verbetering van de riviernatuur: biodiversiteit en ecosysteemdiensten. De kwaliteit van natuur is een complex vraagstuk. Het is een redelijke aanname dat de ecologische kwaliteit van riviernatuur toeneemt als het zwaartepunt van het beheer verschuift van veiligheidsbeheer naar natuurbeheer.
 

Inrichting (landecotoop)1Overwegend beheertypeNatuur- kwaliteitOpstuwing2Beheer-kostenHuidige verdelingVerdeling in 20503
HectaresPercen-tagebij 0 cm stijgingbij 10 cm stijgingbij 25 cm stijgingbij 50 cm stijging
LandbouwGrasland en akkerWater-veiligheid gedomineerd beheerMaaienLaagLaagLaag27.50060 %28 %28 %28 %28 %
NatuurNatuurlijk graslandMaaienMiddelLaagMiddel9.00019 %40 %30 %24 %17 %
Half open cultuur-landschapMaaien, snoeien, kappenHoogMiddelHoog2.0005 %5 %5 %5 %5 %
Half open zonder successie4Grazers, snoeien, kappenHoogHoogMiddel6.00013 %25 %22 %13 %0 %
Half open met successie4 NatuurbeheerGrazersHoogstHoogLaag1.0002 %2 %15 %30 %50 %

Kosten en baten van rivierecotopen en hun verdeling in relatie tot de toegestane opstuwing.
1) Exclusief open water, slikken, zandige terreinen en exclusief de Biesbosch.
2) Opstuwing als er geen veiligheidsbeheer zou zijn.
3) De ambitie van de Nederlandse natuurorganisaties is een vergroting van het huidige buitendijkse natuurareaal (18.000 ha) met 15.000 hectare. De verdeling afhankelijk van de opstuwing is een eerste schatting.
4) Climaxvegetatie van riviernatuur onder invloed van begrazing in een mozaïek van grasland, struweel en bos. 
De tabel is indicatief en gebaseerd op expert judgment; bronnen vooral het achtergrondrapport van Ruimte voor Levende Rivieren (WWF), door Bureau Stroming. 

 
De tweede batenpost
is minder beheerkosten. Landbouwbeheer, natuurbeheer en veiligheidsbeheer lopen in de praktijk door elkaar. Bij deze baat gaat het om de kosten van het veiligheidsbeheer van vooral riviernatuur. Buitendijkse natuur ontwikkelt zich ruwweg van grasland via ruigtes tot bos. Grasland en bos met grote grazers hebben lage veiligheidsbeheerkosten; struweel in toom houden met snoeien en kappen heeft hoge veiligheidsbeheerkosten. Ruigtes, struweel of bos terugzetten naar grasland is het duurst. Ruigtes geven de grootste opstuwing, daarna bossen, dan begraasd grasland en gemaaid grasland de minste.

Ruim 5.000 hectare buitendijks gebied staat onder direct beheer van Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat, het meeste hiervan is natuur. De kosten van veiligheidsbeheer hangen af van vooral het type gebied, neerslagvariaties en het potentieel moeten wegwerken van achterstallig beheer. Bronnen melden bedragen van enkele miljoenen per jaar, maar het is hier niet uitgezocht hoe compleet die zijn, hoe ze zijn opgebouwd en door wie ze opgebracht worden. Voor 1000 euro per hectare per jaar moet het mogelijk zijn om vrije successie in een natuurgebied binnen de perken te houden op een enigszins verfijnde wijze.

Als onafhankelijk van de toegestane opstuwing het landbouwareaal richting 2050 wordt vervangen door riviernatuur, nemen de totale veiligheidsbeheerkosten toe. Als afhankelijk van de toegestane opstuwing het deel riviernatuur met veiligheidsbeheerkosten (geen vrije ontwikkeling) wordt vervangen door natuur zonder veiligheidsbeheerkosten (wel vrije ontwikkeling), nemen de veiligheidsbeheerkosten af.

Stel de verschilposten zijn 5.000 hectare gemiddeld per jaar tot 2050 (schatting bij gemiddeld 10 tot 20 centimeter opstuwing, zie de tabel boven) en 1.000 euro per hectare per jaar, levert dat een besparing van 100 miljoen euro (discontovoet 3 %) tot 2050 en na 2050 doorlopend 5 miljoen per jaar (zonder discontovoet).

De derde batenpost is ruimtelijke kwaliteit. Als een landschapsontwerper of beheerder meer ruimte krijgt voor een bepaalde mate van opstuwing, dan heeft hij meer vrijheid voor een goed inrichtings- en beheerplan. Deze extra ruimte is in te zetten voor dynamische natuur én voor andere elementen die opstuwing veroorzaken, zoals verhoging van het zomerbed, woningbouw en buitendijkse dijkversterking. Bovendien is met een bos bijvoorbeeld een afscheiding aan te brengen tussen een buitendijks recreatiegebied en een drukke weg op de dijk, of is vrije successie toe te staan in afgelegen delen van een uiterwaard.

Volgens deze eerste benaderin zijn de dijkversterkingskosten ongeveer gelijk aan de beheerbaten. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, de riviernatuur én de beheerbaten ná 2050 komen daar dan nog bij.

Deze benadering is uiteraard een aanzet voor een nadere beschouwing.

07. Waar is het toe te passen?

Op de kaart hieronder is geplot hoeveel decimeter opstuwing te realiseren is voor minder dan 300.000 euro per kilometer dijk (2% van de dijkversterkingskosten voor een gemiddelde dijk).

 

2A DEF2DEF 2B DEF2DEF

Opstuwingsruimte voor minder dan 300.000 euro per kilometer meerkosten volgens Okader. Klik hier voor de achtergrondrapportage door HKV lijn in water. De dijken op de rechterkaart staan gepland tot en met 2028 (start uitvoering; exclusief de V-(Voorfinancierings)projecten). 111 kilometer bevindt zich in 2021 in de verkenningsfase, 91 kilometer in de planuitwerkingsfase en 59 kilometer in de realisatiefase. Bron HWBP-data: waterveiligheidsportaal en HWBP projectenboeken.


In deze kaart zijn opstuwingstrajecten (volgens stuwkrommes) “in te passen”.
Een opstuwingstraject is te kenmerken met een percentage dijklengte wel of niet gunstig gelegen ten opzichte van het gehele opstuwingstraject.

Zo is bovenstrooms van Wapenveld op de IJssel op zo’n 75 kilometer rivierlengte (155km dijktracé, tot Giesbeek) bij 56 % van de dijken 30 centimeter of meer opstuwingsruimte. Dicht bij het Pannerdens kanaal wordt opstuwing kostbaarder, omdat opstuwing daar duur is (zie ook de kaart bij vraag 1), maar de uiterwaarden zijn er wel groot. Op de Nederrijn-Lek zijn korte opstuwingstrajecten in te passen. Tussen Wijk bij Duurstede en Wageningen bieden de dijken én de Utrechtse Heuvelrug(zoom) veel opstuwingsruimte en liggen bovendien veel grote uiterwaarden. Waar er minder verhang is, zoals op het Pannerdens Kanaal, zijn de staarten van stuwkrommes (zie vraag 4) meestal langer.

Een voordeel van opstuwing op de bovenloop van de Nederrijn (richting Arnhem) is dat het de afvoerverdeling ten gunste van de Nederrijn-Lek zou beïnvloeden. Op de Waal is weinig overruimte, maar omdat de versterkingsopgave daar zo groot is, zijn de meerkosten toch relatief laag, vooral benedenstrooms van Tiel.

Het gaat bij het inpassen van opstuwing om de kosten én om de baten. In de PAGW-hotspot Gelderse Poort is opstuwing relatief duur, maar de natuurbaten zijn daar, volgens PAGW, het grootst. De Gelderse Poort bestaat overigens uit 6.100 hectare (buitendijks gebied en Rijnstrangen): een zodanig grote omvang dat met een goede inpassing aan de randen van de stroombanen de opstuwing te beperken is.

08. Wanneer is het toe te passen?

Volgens Veiligheid Nederland in Kaart was het totale risico in de dijkringen langs de bovenrivieren in 2015 388 miljoen euro en 15,4 slachtoffers per jaar. Dit accepteren we niet en daarom wordt 40 procent (261 van de 657 kilometer) van de dijken langs de bovenrivieren aangepakt in het HWBP tot 2028.

(Bronnen: de projectenboeken van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het eindrapport van VNK uit 2015 (optelling risico’s per dijkring zelf uitgevoerd). Let op: VNK was een onderzoeksproject en heeft geen beleidsmatige status.)

Stel er is een opstuwingstraject van gemiddeld 15 centimeter over 30 kilometer waarvan 5 kilometer dijk niet voldoet en over vijf jaar wordt versterkt. Dan zal de huidige neiging zijn om opstuwing niet toe te staan. De totale tijdelijke risicotoename door de opstuwing is uit te rekenen, bijvoorbeeld 0,1 procent. Dit betekent dan dat het totale risico niet 388 miljoen euro en 15 slachtoffers gedurende vijf jaar is, maar 388,4 miljoen euro en 15,415 slachtoffers. Daartegenover staat de mogelijkheid om over 30 kilometer substantieel minder veiligheidsbeheer toe te passen, met natuur- en beheerskostenbaten. Dit is een ander soort afweging dan simpelweg een harde grens stellen: dit is wat bedoeld wordt met integraal risicodenken.

Als een dijk aan de beurt is voor versterking, zal er voor de klimaatverandering enkele decimeters extra verticale ruimte gemaakt worden, met een planningshorizon van 50 jaar. De klimaatverandering heeft zich in de metingen sinds 1995 niet vertaald in hogere afvoeren op de rivieren, maar in de KNMI scenario’s betekent de klimaatverandering op de rivieren van 2020 tot 2050 elk jaar zo’n 25 m3/s meer afvoer. De decennia na een dijkversterking bieden daarmee, in theorie, tijdelijke ruimte voor opstuwing (de zogenaamde “zaagtand”).

Tijdelijke ruimte wordt duurzame ruimte als opstuwing ingebouwd wordt in de dijkversterking.

Het langzaam inzakken van dijken, het dichtslibben van geulen, afnemende ruwheden van volwassen ooibos, bodemdaling, tectonische kanteling, inzet van noodoverloop (Rijnstrangen), een andere afvoerverdeling, klimaatveranderingen en nieuwe rekenmethoden maken bovendien dat het systeem en inzichten daarover veranderen in de tijd.

Opstuwingsruimte per dijkvak. Het ene dijkvak kan meer opstuwingsruimte (tegen geen of geringe kosten) bieden dan het andere. De kunst is om de opstuwingstrajecten gunstig te positioneren ten opzichte van de kostbare knelpunten en uiteraard ten opzichte van de grootste uiterwaarden én de meeste ecologische meerwaarde.

ACHTERGROND

09. Wat zijn de grootste onzekerheden in Okader?

Okader is ontwikkeld om de invloed van rivierverruimende maatregelen op dijkversterkingsopgaven te kwantificeren, Koswat voor de onderbouwing van de nieuwe normen.

Faalkansen worden in Okader bepaald met standaard fragility curves per dijktype. Koswat wordt nu door veel waterschappen gebruikt in de voorfase van HWBP-projecten. Koswat berekent de kosten voor grondverzet, bestrating, verwijderen van bekleding, aankopen van gronden en proceskosten. In Okader worden toekomstige kosten naar een contante waarde in 2015 omgerekend met een discontovoet van 3 procent. Dit betekent bijvoorbeeld dat een dijkversterking die in 2040 20 miljoen euro kost, op de kaart verschijnt voor 10 miljoen euro.

 

Koswat module in Okader. Koswat rekent met standaard dijkversterkingstechnieken als functie van vooral de nabijheid van de bebouwing bij de dijk.
Bron figuur: Koswat Gebruikershandleiding

 

Okader is als instrument grover dan het Wettelijk Beoordelings- en Ontwerpinstrumentarium. Bebouwing en spoorwegen bijvoorbeeld zijn grof opgenomen, maar die hebben veel invloed op de versterkingskosten. Bij de keuze voor een versterkingsmethode gaat Okader er vanuit dat bebouwing nabij de dijk altijd met met constructies (die duur zijn) wordt gespaard. Okader houdt geen rekening met dijkverleggingen, kunstwerken, buitendijkse oplossingen en innovatieve maatregelen; hierdoor kunnen kosten in werkelijkheid hoger of juist lager uitpakken.

In Okader vinden de dijkversterkingen plaats in een vaste volgorde. In de praktijk wordt de programmering in het HWBP bepaald in een interactie tussen de waterschappen en het Hoogwaterbeschremingsprogramma. Zie vraag 8 voor de tijdsdimensie van de relatie tussen dijkversterking en opstuwing.

Over de vaste initiële kosten van dijkversterkingen in Koswat (en daarmee Okader) is enige onenigheid in de vakgemeenschap. Omdat het bij Verticale Ruimte voor de Rivier gaat om de verschillen tussen dijkversterkingen met en zonder opstuwing, vallen de vaste kosten grotendeels weg. 

 

10. Kan begroeiing de golfoploop verminderen?

Meer begroeiing en bos in de uiterwaarden heeft nog een gunstig effect.

Als er aan de voet van de dijk een ooibos mag staan en de wind richting de dijk waait, dan remmen de takken en stammen van het ooibos de wind en daarmee de golfhoogte bij de dijk. Het effect hangt af van de windkracht, de windrichting, de strijklengte van de wind over het wateroppervlak die de golven laat aanzwellen, de breedte van de bosstrook en de kans dat extreem hoog water samenvalt met harde wind.

Golfkrachtreducerend bos wordt momenteel onderzocht in de projecten Woody en Woods versus Waves. Het is al op kleine schaal toegepast bij Fort Steurgat nabij Werkendam. Dat ligt echter niet in het bovenrivierengebied maar in de benedenrivieren, waar de dijken meer op stormen gedimensioneerd zijn dan op hoge rivierafvoer.

Experts schatten in dat dit gunstige effect op de bovenrivieren kan worden toegepast op enkele tientallen kilometers in totaal. De invloed van een golfoploopreductie van enkele decimeters op de dijkversterkingskosten is beperkt, maar het is er wel en is daarmee goed te benutten om het areaal voor vrije ontwikkeling van riviernatuur te vergroten, ook omdat in grote uiterwaarden juist de randen langs de dijken de minst stroomvoerende delen zijn.

Met 10cm extra ruimte zou mijn ontwerp of beheerplan _ _ _ beter zijn.


Licht je keuze toe in het debat op LinkedIn

VERVOLG

11. Wie is verantwoordelijk voor riviernatuur?

Uitstel van het debat over Verticale Ruimte voor de Rivier zal leiden tot dijkversterkingen die er géén rekening mee houden en daarmee voordeel van de onbenutte ruimte “saboteren”.

Er is een voordelig opstuwingstraject denkbaar van 40 kilometer met 50 centimeter opstuwing op het hoogste punt, dat niet toe te passen is omdat er één recentelijk aangelegde (waarna men lange tijd niet terug wil komen) “lage” (zonder opstuwingsruimte) dijkversterking ligt. De gedachtegang van Verticale Ruimte voor de Rivier werkt ook de andere kant op: dat ene stukje lage dijk betekent óók 40 kilometer lang jaar in jaar uit blijven kappen en maaien terwijl het meerendeel van de dijken hoog genoeg is.

Hoe zijn inrichting, beheer en bekostiging van dijkversterkingen en rivierbeheer op dit moment georganiseerd?

Op dit moment worden volgens de Waterwet dijkversterkingen voor de helft bekostigd door het Rijk en voor de helft door de waterschappen en moeten ze sober en doelmatig worden aangelegd: netjes ingepast in de omgeving, maar meekoppelkansen met andere opgaven, zoals riviernatuur, moeten extern financiering vinden, bijvoorbeeld door provincies of andere rijksprogramma’s. Naar verwachting gaat hier in een volgend kabinet en in een optioneel nieuw waterakkoord iets in veranderen als gevolg van de motie-de Groot/Bromet.

Met of zonder soberheid in de Waterwet, Rijksprogramma’s van belang voor riviernatuur zijn Integraal Riviermanagement (IRM) en de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW). PAGW heeft laten berekenen dat de hotspot Gelderse Poort een opstuwing zou veroorzaken van maximaal 10 centimeter, maar heeft nog niet de gevolgen voor de dijken in kaart gebracht. Potentiële PAGW stepping stones tussen de hotspots zijn te vinden op de kaart van vraag 7: trajecten waar extra begroeiing opstuwing mag veroorzaken tegen geringe dijkversterkingskosten. Het budget van PAGW is volgens de Rijksbegroting zo’n 50 miljoen euro per jaar (gelijk verdeeld over LNV en IenW, te besteden in heel Nederland), en van IRM ongeveer hetzelfde bedrag (te besteden op de grote rivieren).

Andere partijen voor de meerkosten van extra opstuwing door begroeiing zijn rivierwaterschappen en rivierprovincies. Riviernatuur hoort bij de taakstelling van provincies en niet bij die van de waterschappen. Veel waterschappen ervaren momenteel een transitie naar verbreding van de taakopvatting en een verantwoordelijkheid voor natuur en ruimte, dus een paar procent op de totale dijkversterkingskosten is voor waterschappen het overwegen waard.

Wie het ook gaat bekostigen zal nader onderzoek vragen, gericht op de baten van extra opstuwing voor natuur en ruimtelijke kwaliteit, de voordelen voor het beheer en op hoe de opstuwing via de stuwkrommes het beste in te passen is tussen de dijken.


Meer lezen

Woord

Ties Rijcken, Alphons van Winden, Cees Oerlemans en Hermjan van Barneveld

Dank

Irma Melse, Bas Roels en Jasper Hugtenburg

Beeld

Vincent de Gooijer

Getal

Jochem Caspers en Jaap Borghans

Stem

Liesbeth van Rooijen

Uitgave

Flows Productions en WWF Nederland